We kwamen ooit met enkele duizenden
Uit verre landen, ver hier vandaan
Gescheiden door een grauwe zee
En een blauwe oceaan
We kwamen uit landen vol vuur en geweld
Door uitbuiting, verkrachting, slagen en moord vaak gekweld
Daar zijn we vandaan gegaan
We hadden gehoord van een mooi paradijs
Waar iedereen vriend’ lijk was, welvarend en wijs
En ons zou begroeten als een heel goede vriend,
Waar altijd de zon scheen en nooit werd gegriend.
Wij bleven hier leven omdat het beviel
Al was het zo ver van onz’ eigen ziel
In vrede ontvangen, dat was voor ons nieuw
Hun God was dan anders, zij hadden ons lief
Maar toen kwam de wind uit een andere hoek waaien
Begon een stem haat tegen ons te zaaien
Die zei dat de hoofddoek het kwaad steeds verborg
En dat werd voor ieder een heel grote zorg
Er was moord en doodslag en zelfs ook brand
Weg was de vriendschap in dit mooie land
En nu staan ze klaar om ons al te verschepen
Naar vanwaar wij ooit kwamen en daarbij knepen,
Zij een oogtoe voor ’t onrect dat daar nog geschiedt
Ja, het is waar, zij zien het steeds niet.
Dat heimelijk toestaan dat heet gedogen
En daarmee hun eigen wetten verloochent.